Zeven van de acht geïnterviewden, mensen die de kampen overleefden, vertellen het verhaal van de kinderen en van zichzelf. De geïnterviewden waren – behalve Jules Schelvis en Dave Furth – direct betrokkenen bij de kindertransporten vanuit Vught van 6 en 7 juni 1943 naar Sobibor.
Twee van hen zijn kinderen die niet mee hoefden. De een, Ernst Verduin, omdat hij ziek was en de ander, Koos Valk, omdat hij uit een groot gezin afkomstig was.
De achtergrond van de rigoureuze beslissing om in een keer alle kinderen te deporteren ligt in de aard van kamp Vught. Concentratiekamp Vught was tijdens de Tweede Wereldoorlog het enige SS-concentratiekamp buiten Nazi-Duitsland en het door Duitsland geannexeerde gebied. Mannen, vrouwen en kinderen werden in aparte barakken geplaatst, in tegenstelling tot in Polizeiliches Durchgangslager Westerbork waar de Joodse gezinnen bijeen konden blijven. Binnen het brute kampregime in het Joodse deel van kamp Vught waren kinderen het meest kwetsbaar; ze zorgden voor veel ziekten en – in de ogen van de SS’ers – overlast. Dit heeft waarschijnlijk een rol gespeeld in de plotselinge deportatie.
Naar voren komt dat alle geïnterviewden van hun familieleden gescheiden werden zodra ze in Durchgangslager Herzogenbusch kwamen. Vanaf dat moment is men op zichzelf aangewezen. Communicatie met elkaar en met de buitenwereld is er nauwelijks tot niet. De geïnterviewden vertellen over de impact die de willekeur van kampleiding, de straffen, de uitsluiting, de angst op hen heeft maar ook vertellen zij over hoop, overlevingsdrang, menselijkheid en vriendschappen die het mede mogelijk maakte dat ze het, toen onvoorstelbare, overleefden.
Geschreven primaire bronnen van de uitzonderlijke gebeurtenissen rond de kindertransporten zijn er weinig. Mondelinge secundaire bronnen zijn zeldzaam en uniek, omdat er nauwelijks overlevenden zijn.